Onderdeel A

In dit onderdeel ga je de eerste gedachten noteren bij de vragen.

Ga niet van je eerste idee uit, maar bedenk meer!

 

1. Bedenk welke dierbare voorwerpen en/of foto’s je als uitgangspunt voor je werkstuk wil nemen.

Welke voorwerpen zeggen iets over jou of over een herinnering die je nooit wil vergeten?
Welk voorwerp heeft een prominente plek in je kamer? Doet een voorwerp je aan iemand denken? Spaar je iets?

 

2. Waarom neem je juist deze voorwerpen en/of foto’s als uitgangspunt? Wat betekenen ze voor jou?

Doet een voorwerp je aan iemand denken? Heb je het voorwerp op een plek gevonden of gekocht die speciaal voor je was? Heb je het voorwerp van iemand gehad? Hoe ben je eraan gekomen? Waarom past het voorwerp bij jou? 

 

3. Hoe zal jouw werkstuk er ongeveer uit gaan zien? Noteer je voorlopige ideeën.

 Bedenk alles wat in je op komt. Als je aan schilderen denkt, op wat voor manier ga je dan schilderen? Etc.

 

4. Maak een sfeer- en ideeënblad waarin je al je overwegingen onderzoekt. Doe dit globaal: neem je schetsen, collages en dergelijke in dit blad op. Onderzoek in de breedte! Wat kan allemaal.

Onderzoek echt alles! Kun je schetsen die je hebt gemaakt combineren? Kunnen verschillende materialen op en naast elkaar etc.